Als er een tekort komt op de begroting van een gezin, stapt een kind uit zijn positie

Griet Op de Beeck sprak eens tijdens een aflevering van Zomergasten over de kracht van sterke kinderen. Ze zegt in dat interview: “Een van de verschrikkelijkste wendingen in de geschiedenis van de psychologie is dat kinderen veel te sterk zijn. Als ze niet krijgen van hun ouders wat ze nodig hebben van hun ouders, zullen ze nooit zeggen dat ze een slechte mama of papa hebben. Ze zullen altijd de schuld bij zichzelf leggen.”

In de opleiding tot contextueel leerlingbegeleider noemen we dit bijzondere fenomeen ‘parentificatie’. Het kind gaat – onbewust – de ouders uit de wind houden door de tekorten te ‘repareren’. Overigens geldt het niet alleen voor ouders die hun kind tekort doen door hun eigen gedrag. Het kan ook zijn dat de tekorten ontstaan door omstandigheden waarmee ze geconfronteerd worden (armoede, werkeloosheid, ziekte en overlijden, (oorlogs)geweld).

Bij tekorten in de gezinsbegroting, kruipen kinderen onbewust uit hun eigen ik om vervolgens een plek in te nemen van een ander.

Ze zijn geen kind meer, om de schade in het gezin te beperken.

Ze worden vader, moeder, ouder/verzorger, en verlaten hun positie in het oorspronkelijke gezinssysteem. Helaas is de prijs die een kind voor parentificatie betaalt torenhoog. De eigen ontwikkelruimte komt onder grote druk te staan, omdat het kind op andere plekken zijn energie harder nodig heeft. Bij parentificatie is vadertje en moedertje spelen geen onschuldig tafereeltje meer…

Om het belang te schetsen van het ontdekken van parentificatie bij leerlingen, schets ik een identieke casus uit mijn praktijk, bekeken vanuit twee perspectieven: het kind en zijn ouders en het kind en zijn mentor, docenten en klasgenoten.

Richting 1: het kind als leerling

Youssef is 13 jaar. Hij zit sinds vorig jaar op de middelbare. In de brugklas draaide hij lekker mee. Een spontane en vlotte knul die goed meedeed in de les. Na de zomervakantie veranderde zijn gedrag. Hij werd brutaler tegen de docenten. Kwam vaak te laat. Leverde zijn proefwerken blanco in. En werd met grote regelmaat uit de les gestuurd omdat hij telkens weer de grenzen van het toelaatbare opzocht. Tijdens de rapportvergadering in november was er unaniem een roep op een veel strengere aanpak. Hij verdiende een spreekwoordelijke schop onder zijn reet, werd afgedaan als ondankbaar, ongeïnteresseerd en buitengewoon irritant. Hij kreeg een ‘gedragsschrift’ van zijn mentor, wat hij na iedere les moest laten aftekenen door de docent. Het team en de teamleider hadden als idee dat hij bij een tiende aantekening van slecht gedrag een dag geschorst zou worden. Wie niet horen wil… Het leek een week de goede kant op te gaan, maar het ongewenste gedrag kwam als een boomerang retour in de school. Was het voor de herfstvakantie nog ‘te doen’, begin december werd het van kwaad tot erger. De druppel kwam begin december. Youssef kwam in een agressieve bui de docentenkamer binnenstormen en schreeuwde: “Ik haat jullie allemaal.” Een schorsing volgde. Zonder resultaat. Het team verzuchtte uiteindelijk moedeloos: “Youssef is niet meer te redden. Die jongen is echt niet normaal.”

Richting 2: het kind als kind van een vader en moeder

Youssef is 13 jaar. Hij zit sinds vorig jaar op de middelbare school. In de brugklas draaide hij lekker mee. Een spontane en vlotte knul die goed meedeed in de les. Na de zomervakantie veranderde zijn gedrag. Youssef en zijn moeder kregen in augustus slecht nieuws uit Afghanistan. De vader van Youssef was voor zijn werk in Afghanistan. Helaas kon hij na de coupe van de Taliban niet terugkeren naar Nederland. Moeder krijgt al weken geen contact meer met haar man. Ze heeft grote zorgen om hem. Ze weet niet of hij überhaupt nog leeft. De moeder van Youssef heeft geen flauw idee hoe haar man in Nederland de bankzaken organiseerde. Youssef ziet zijn moeder voortdurend in paniek proberen om de financiën op orde te houden. Omdat het haar niet lukt, neemt Youssef ongevraagd de rol van zijn vader over. Hij duikt in de bankzaken en regelt de dingen die zijn vader tot voor kort op zich nam. Het blijft niet bij de financiën. Youssef slaapt ook steeds vaker in het bed van zijn vader. Hij troost zijn moeder en wacht tot ze laat in de avond huilend in slaap valt. Zodra zijn moeder slaapt, gaat Youssef naar beneden. Hij ruimt de keuken op, checkt nog even de inkomende post en beantwoordt mailtjes die zijn vader normaal gesproken beantwoordt. Zijn wekker gaat om zes uur af. Hij sluipt dan naar beneden en maakt het ontbijt voor zijn jonge zusje. Om acht uur brengt hij haar naar school. Direct daarna racet hij naar zijn eigen school. Op tijd komen zit er helaas niet in sinds hij al die extra taken op zich heeft genomen…

Als een kind lastig gedrag laat zien, hebben we de neiging om ons te focussen op dat gedrag. We willen dat repareren, omdat de leerling zich niet optimaal kan ontwikkelen als hij zo doorgaat. Uiteraard klopt die gedachte. Een kind kan zich niet cognitief ontwikkelen, als het niet kan focussen op zijn leertaken.

Maar als je doel is om het kind te helpen in zijn persoonlijke ontwikkeling, dan kun je je niet beperken tot het kijken naar Youssef, de leerling. Je moet verder kijken als je je doel wilt bereiken.

Youssef heeft maar 24 uur in een dag. In die tijd kun je niet én vader, én kind, én leerling zijn. Omdat Youssef dat niet voor elkaar krijgt, levert hij twee rollen in. Hij is geen kind meer en dus ook geen leerling. Youssef heeft het tekort op de gezinsbegroting opgevuld, omdat hij zijn moeder op de been wil houden. Hij is bereid om zijn eigen ‘ik’ op te offeren in de hoop dat zijn moeders ‘ik’ dreigt in te storten. Zoals Griet Op de Beeck zegt: Youssef zal nooit zijn eigen ouders confronteren met zijn worsteling. Er is geen kind die in deze situatie naar zijn moeder stapt en zegt: “Mama, ik kan die rol niet op me nemen. Ik wil kind zijn, spelen en leren en me ontwikkelen als individu. Wil je iemand anders vragen om de rol van papa even in te nemen?”

Wat dan wel?

Uiteraard heb je als school de verantwoordelijkheid om een kind te helpen zich als mens, op leeftijdsniveau, te ontwikkelen. Interessant is daarom om opvallend gedrag niet alleen te zien als vorm van weerstand, maar ook als vorm van geven aan zijn gezin van herkomst. Youssef functioneert als een bliksemafleider. Zo lang school maar denkt dat hij een vervelende jongen is, blijft het tekort in de gezinsbegroting buiten beeld.

Hij presenteert de rekening van de tekorten in het familiesysteem niet aan zijn eigen familie, maar aan onschuldige derden, in dit geval de leraren van zijn school.

Het is juist daarom zinvol om bij afwijkend gedrag vragen te stellen over het kind Youssef in plaats van over jouw leerling Youssef. Zeker als dat gedrag onverwachts verandert. In de brugklas was Youssef een leuke knul, ga er dus maar vanuit dat als hij plots lastig gedrag vertoont, dat daar dan een diepere oorzaak aan ten grondslag ligt. Niet om hem een vrijbrief te geven om door te gaan met zijn destructieve patronen op school, maar juist om hem weer leerling te kunnen laten worden. Stel Youssef daarom eens een andere vraag:

  • Youssef, als je nu aan thuis denkt, wat komt er dan als eerste in je op?
  • Als je ’s morgens wakker wordt, wat is dan het eerste wat je gaat doen?
  • En als je gaat slapen, welke gedachten spoken er dan soms door je hoofd?
  • Als je iets aan thuis zou kunnen veranderen, wat zou dat dan zijn?
  • Youssef, als ik je vader en moeder zou vragen wat voor jongen jij bent, wat zouden zij dan zeggen?

Dit zijn andere vragen dan gedragsinterventies. Ze gaan niet over te laat komen, huiswerk of een grote mond. Ze gaan niet over zijn schreeuw in de docentenkamer. Ze gaan over het hele kind, omdat het hele kind helemaal niet wilde schreeuwen. Vergis je niet, in deze methodiek is er geen ruimte om het gedrag van een leerling goed te praten, juist niet.

Je wilt het gedrag in een breder perspectief plaatsen, juist om op die manier invloed uit te oefenen op dat gedrag.

Het gedrag is namelijk niet alleen lastig voor jou als docent of mentor, het is ook en vooral een last voor Youssef. Je stelt deze andere vragen om dat je wilt dat het goed met hem gaat, want dan gaat het ook goed met zijn mentor en klasgenoten. Je veegt het probleem niet van tafel, je kijkt echter wat het probleem mogelijk veroorzaakt. Daarmee maak je van Youssef een subject, iemand die meer is dan het waarneembare. Hij is dan niet het probleem, maar heeft een probleem. Hij is dan niet de oorzaak, zijn lot is de oorzaak. Hij is dan niet de lastige jongen, maar de jongen die het lastig heeft.

Deparentificatie werkt helend

Als Youssef ruimte heeft gekregen om zich te uiten over belangrijkere zaken in zijn leven, kun je samen met hem gaan werken aan een deparentificerend proces. Dat proces bestaat uit twee onderdelen. Allereerst ga je de erkenning op gang brengen voor de gezinsleden. Moeder verdient erkenning voor haar diepe verdriet over de zorgen over haar man en de daarbij ontstane onmacht om op de been te blijven als moeder. Youssef verdient erkenning voor zijn belangeloze inzet om zijn moeder te helpen en verdient erkenning dat hij daardoor zijn eigen ontwikkeling on hold heeft gezet. Vanuit die erkenning kun je samen met moeder op zoek gaan naar hulpbronnen.

Je stelt dan geen vragen over hoe moeder Youssef wat meer achter de broek kan zitten (die extra bal kan ze echt niet dragen), maar onderzoekt samen met haar of er hulpbronnen zijn. Mensen in de directe omgeving van het gezin én mensen in het netwerk van school, die Youssef kunnen ontlasten van zijn taak als vervangend vader. De buurman die wellicht wat kan helpen met de bankzaken, de maatschappelijk werker die kan kijken of er vrijwilligers zijn die in het gezin wat hand- en spandiensten kunnen verrichten of de therapeut die met moeder gesprekken voert om moeder te helpen hoe ze haar verdriet kan adresseren op een andere plek dan bij Youssef. Op die manier komt er wellicht ruimte voor het verdriet van een moeder en een zoon. De therapeut kan wellicht helpen om moeder weer moeder te maken en zoon weer zoon. Hij of zij kan ruimte creëren waarin moeder ook weer troost kan geven aan de zorgen en het verdriet van haar kind. De troost die een jongen van dertien hard nodig heeft in deze verdrietige situatie.

Ik ben toch geen therapeut

Denk je nu je dit zo leest: ik ben toch geen therapeut? Dan heb je helemaal gelijk. Op school heb je niet eens het recht het therapeutisch proces aan te gaan. Jij heb geleerd om kinderen onderwijs te geven. Maar als het onderwijs stokt, heb je wel een morele plicht.

De plicht om het kind te helpen kind te kunnen blijven.

De plicht om het kind niet af te wijzen en te veroordelen. De plicht om het kind elke dag weer een veilige plek te geven waar het kind zich kan ontwikkelen op cognitief en sociaal-emotioneel niveau. Daarvoor is het nodig om te begrijpen dat kinderen de tekorten op de gezinsbegroting altijd voorrang zullen geven op de tekorten op de eigen ontwikkeling. Die tekorten op de gezinsbegroting kunnen ontstaan door ouders die hun kind te kort doen, maar ook door omstandigheden waardoor ouders onder druk komen staan. Er is geen sprake van schuld, maar van zorg. Jij bent dan de hulpbron op weg naar andere hulpbronnen. Jij maakt dan het verschil, door andere interventies te gebruiken dan gedragsinterventies. Jij hebt oog voor billijkheid en het ontbreken daarvan in sommige gezinnen.

Eind goed, al goed

Overigens heb ik goed nieuws als afsluiter. De vader van Youssef is sinds vorige week, na een hele ingewikkelde procedure, terug in Nederland. Hij maakt het naar omstandigheden goed. En Youssef, die voelt zich sinds een paar weken weer een jongen van dertien. Een jongen die niet hoeft te zorgen, maar verzorgd wordt. En die kentering zorgde voor het oorspronkelijke doel: het terugvinden van een kind met gezond leer- en leefgedrag.

 

 

Bron: wij-leren.nl/parentificatie-ontrafelen.php