In de hechtingstheorie wordt helder omschreven hoe opvoeden een spel is van vasthouden en loslaten. Ivo Mijland schetst een aantal casussen en situaties die zich voordoen op school.
Menselijk gedrag is te duiden in meerdere dimensies, vanuit diverse perspectieven. De EBP-vraag gaat voorbij aan een hele belangrijke dimensie; de onzichtbare werkelijkheid. Deze werkelijkheid is niet voor niets onzichtbaar en dus niet te meten. Ik ga proberen met twee voorbeelden duidelijk te maken dat er iets onmeetbaars is in de begeleiding binnen onderwijs en geestelijke gezondheidszorg.
Als je werkt met kinderen (en indirect met hun ouders), is het van groot belang je bewust te zijn van de dynamiek van kansen en bedreigingen die contrinu aanwezig is. De dynamiek heeft namelijk effect op de dynamiek die zich ontwikkelt bij jou in de klas. Ik moet denken aan een fragment van cabaretier Patrick Laureij die vertelt over zijn eerste dag op de peuterspeelzaal. Het is een van de sprongetjes die kinderen onbewust maken: voor het eerst ga je een paar uur weg bij je moeder. Maar wat nou als je moeder moet huilen als ze haar zoon naar de peuterspeelzaal brengt? In hoeverre heeft Patrick dan vertrouwen in de sprong die hij gaat maken?
In de hechtingstheorie wordt helder omschreven hoe opvoeden een spel is van vasthouden en loslaten. Het kind geeft hechtingssignalen af (ik heb zorg nodig), de ouders geven daar in het gunstigste geval een respons op en voelen aan wat ze het kind moeten bieden op dat betreffende moment. Maar hechting gaat niet alleen om vasthouden. Hechting gaat ook over passend loslaten. Een betrouwbare ouder geeft het kind ruimte om passend bij de leeftijd op onderzoek uit te gaan. De ouder houdt vast zo lang het nodig is en laat los zodra het kan. In drie voorbeelden laat ik zien waar hechting veilig is en waar niet.
Sofie is 9. Ze heeft met haar ouders in de vakantie veel gefietst. Ook is er geoefend om de route naar school te fietsen. In de zomervakantie praten haar ouders met haar. “Sofie, wat zou je ervan vinden als je na de vakantie niet meer door ons naar school gebracht wordt, maar zelf naar school fietst?” Sofie glundert van trots.
Leontine is 12. Ze gaat na de zomer naar de middelbare school. De afgelopen acht jaar wandelde ze in drie minuten van huis naar school en terug. Haar nieuwe school staat in de stad, 23 kilometer verderop. Hoewel Leontine een goede fiets heeft en de juiste vaardigheden heeft om aan het verkeer deel te nemen, vinden de ouders het geen goed idee dat ze met haar vriendinnen dagelijks de fietstocht maakt. Leontine hoort haar ouders daarover spreken. “Ik stel voor dat we haar dagelijks halen en brengen. De weg zit vol gevaarlijke kruispunten. Je wilt toch niet dat er iets ergs gebeurt. Fietsen kan altijd nog volgend jaar.”
Hans is 16. Hij heeft op een feestje te veel gedronken. Als hij thuiskomt, worden zijn ouders woedend. In het weekend vieren zijn ouders een feestje. Als zijn vader dronken wordt, negeert zijn moeder de situatie helemaal. Een week later begaat Hans dezelfde fout. Hij gaat met knikkende knieën (en enigszins slingerend) naar huis. Als hij thuiskomt vangt zijn moeder hem op. Ze brengt hem liefdevol naar zijn kamer en zit de hele nacht aan zijn bed. Ze verzorgt hem als haar kleine lieve jongen.
Sofie krijgt van haar ouders een bevestiging van haar ontwikkeling als mens. Ze wordt groter en kan steeds meer zelf. Haar ouders zien dat er ruimte is voor exploratie. Sofie heeft een sprongetje gemaakt en kan iets zonder de zorg en hulp van haar ouders. Zij hoort haar ouders eigenlijk zeggen: ga de wereld maar in. Wij hebben er vertrouwen in dat je er klaar voor bent.
Leontine ontwikkelt zich ook. Ze is klaar voor de sprong van PO naar VO en is ook klaar voor de fietstochten van A naar B en weer terug. Haar ouders vinden het echter moeilijk om haar los te laten. Ze bieden zorg aan die in feite niet nodig is. In feite hoort ze de boodschap: de wereld is nog te gevaarlijk om je in te bewegen zonder ons.
Hans is op zoek naar de grenzen van zijn gedrag. Hij wil weten wat er gebeurt als hij een experiment aangaat in zijn vriendengroep. In zijn exploratiedrang treft hij een volstrekt onduidelijk beleid. Zijn ouders geven wisselende signalen af op grensoverschrijdend gedrag. De ene keer worden ze boos en wijzen ze hem af, de andere keer ziet hij dat het ongewenste gedrag van zijn vader volstrekt wordt genegeerd om een volgende keer zelf ineens geknuffeld te worden als een kleine jongen, op het moment dat hij over de grens gaat. Hij hoort: ga de wereld in, maar reken erop dat we steeds anders zullen reageren op wat je in de wereld meemaakt.
Deze kinderen nemen de bewuste en onbewuste communicatiepatronen van het gezin van herkomst mee naar school (in dit artikel ga ik ervan uit dat school een veilige, inclusieve en passende plek is met een veilig gehechte leerkracht). Ze gedragen zich naar de norm die ze voorgedaan kregen. Sofie zal op school het vertrouwen voelen dat ze zich veilig kan verbinden met de meester of juf. Haar ouders vertrouwen er immers op dat ze buiten het zicht van thuis prima kan functioneren. Ze hoeft zich geen zorgen te maken over haar ouders, omdat haar ouders zich ook geen zorgen maken over haar.
Leontine zal er minder makkelijk bij zitten. Ze heeft nog geen vertrouwen ontvangen om de sprong te maken van PO naar VO. De nieuwe fase in haar leven is immers bedreigend. Zo bedreigend dat haar ouders haar zorg bieden die ze in feite niet nodig heeft. Vanuit dat perspectief zal het voor Leontine lastig zijn om zich te verbinden met de leraren en haar klasgenoten. Ze zit feitelijk op het VO, maar haar ouders laten in hun gedrag weten dat ze vinden dat ze daar nog niet klaar voor is.
Hans zit in zijn examenjaar. Hij zal in zijn groei wisselende signalen uitzenden. Het ene moment neemt hij de mentor in vertrouwen om over zijn probleem te praten, maar zodra de mentor hem serieus neemt en oprecht luistert staat hij plots op, smijt met de deur en schreeuwt: ‘U begrijpt er toch niks van’.
In de hechtingstheorie worden deze patronen verdeeld over vier types. Binnen die types wordt gekeken naar de balans tussen hechtingsgedrag (het kind vraagt zorg), hechtingsaanbod (de ouders/verzorgers bieden zorg) en ontwikkelruimte (het kind kan en doet dingen zelf).
A Veilige hechting
De ouders voelen goed aan welke signalen het kind uitzendt. Ze zien wanneer ze moeten troosten, bieden een luisterend oor of spreken bemoedigende woorden. Daarnaast zijn ze in staat om goed aan te voelen waar ze het kind kunnen loslaten. Loslaten betekent dan dat er ruimte is om dingen zelf te doen, maar dat er tegelijkertijd het aanbod is om waar nodig hulp te vragen in dat proces. Het kind mag dingen zelf doen, maar kan altijd een hulpbron inschakelen als hij dat nodig vindt.
B Vermijdende hechting
De ouders bieden onvoldoende zorg. Ze laten het kind aan zijn lot over, omdat ze te druk zijn met zichzelf. Het kind moet dingen doen die het eigenlijk nog niet kan. Als het kind om steun vraagt, is er onvoldoende sensitiviteit om op de hulpvraag te anticiperen.
C Ambivalente hechting
De ouders houden het kind vast, ook als het kind dingen zelf zou kunnen. Er is geen ruimte voor exploratie, omdat de angsten van de ouders die ruimte wegnemen. Het kind is kleiner dan het eigenlijk is. Het zet de eigen ontwikkeling onbewust op een laag pitje, omdat het voelt dat de ouders het lastig vinden om het kind los te laten.
D Gedesorganiseerde hechting
De ouders zijn niet consequent in hun gedragingen. Het ene moment voelt het kind dat het ruimte krijgt, om even later te voelen dat het dichtbij moet blijven. Het is steeds onduidelijk wat de ouders eigenlijk willen. Het licht staat soms op groen, maar als je doorrijdt, springt er iemand voor je om je staande te houden.
Terug naar jouw klaslokaal. Gelukkig weten we dat er veel kinderen zijn die veilig gehecht zijn en zich ook passend mogen ontwikkelen. Het zijn deze kinderen in de klas die contact maken, leerbereidheid tonen en passend experimenteren met gedrag dat soms op het randje is. In die experimenten leren ze hoe de wereld in elkaar zit en hoe ze constructief deelnemer kunnen zijn in die wereld. Het zijn de kinderen die zich passend bij hun talenten ontwikkelen en hun plek verwerven in de wereld buiten het eigen gezin. Maar wat nou als je niet voldoende ervaren hebt dat je ouders je verzorgen als het nodig is en ruimte geven als het kan? Die onveilige hechting heeft zijn weerspiegeling in het klaslokaal. Want als je onveilig gehecht bent, kan het zomaar zijn dat je de verbinding verbreekt door je te verzetten, te verstoppen of te verdwijnen.
Verzetten: het kind gaat het gevecht aan met juffen en meesters. Het laat ongewenst gedrag zien.
Verstoppen: het kind maakt zich klein of zelfs onzichtbaar. Het kind is stil, verlegen en teruggetrokken. Het stelt geen vragen en vertelt niet over zijn (leer)behoeftes.
Verdwijnen: het kind gaat niet naar school of loopt zelfs weg van huis.
Je kunt nu als lezer denken: wat moet ik daar mee? Ik ben toch geen therapeut? Ik ben hier voor mijn vak! Ja, je bent er inderdaad voor je vak, maar als je ziet dat het kind zich verzet of verstopt, is het lastig om het kind te begeleiden in de cognitieve en sociaal-emotionele ontwikkeling. Je hebt dan een professionele verantwoordelijkheid om er iets mee te doen. Gelukkig hoef je bij hechtingsproblemen niet de wond te hechten. Je bent geen chirurg. Wat wel helpt is dat je bij leerlingen die zich verzetten of verstoppen zelf betrouwbaar aanwezig bent. Luister naar het verhaal achter het verhaal. Kijk naar de wond en onderzoek hoe de wond kan genezen door er het licht op te schijnen. Werk samen met de ouders. Spreek opwaarderend taalgebruik voor ouders en kind. Veroordeel niet het gedrag – niet van het kind én niet van de ouders – maar zoek verbinding met de mens achter dat gedrag. Ook als een kind je uitscheldt? Ja, dan ook. Je wilt dat het schelden stopt. Je wilt rust in je lokaal. Als dat je doel is, moet je niet alleen naar het hier en nu kijken, maar ook het vergrootglas richten op wat eraan voorafging. Als het kind geen of onvoldoende ruimte krijgt om de sprong te maken, moet je samen kijken wat er nodig is om dat alsnog te kunnen doen.
Overigens zijn er in de ontwikkeling van kinderen meerdere sprongen die gemaakt moeten worden in het groter worden. Bij de eerste sprongen heeft de hechtingsfiguur de opdracht om daarin veel zorg en begeleiding te bieden. Naarmate de sprongen groter worden, wordt de rol van de hechtingsfiguur kleiner. Je blijft dan wel van een afstand kijken of de landing veilig is, maar ontneemt het kind niet het verlangen om de sprong te wagen.
Ik zet een aantal essentiële ontwikkelingssprongen op een rij.
1 De geboorte
Het kind ziet het levenslicht en is volledig afhankelijk van zorg.
Groei: het kind ontvangt de zorg die het nodig heeft.
Belemmering: het kind krijgt onvoldoende zorg en aandacht.
2 Leren kruipen en lopen
Het kind ontdekt eigen vermogens. Je helpt het kind die vermogens te ontdekken en ontwikkelen.
Groei: het kind krijgt ondersteuning (hulp) en begrenzing (voorkomen van gevaar).
Belemmering: het kind wordt te veel geholpen of te weinig begrensd.
3 Naar de peuterspeelzaal/oppas
Het kind ontdekt dat het ook veilig is als het voor een paar uur weggaat bij de hechtingsfiguur. Het merkt dat ouders het oké vinden als iemand anders voor hem gaat zorgen. De ouders delegeren hun taak in feite aan een externe partij.
Groei: het kind ervaart dat ouders erop vertrouwen dat het op een andere plek gaat spelen.
Belemmering: het kind ervaart dat ouders die andere plek wantrouwen of het kind wordt veel vaker naar die andere plek gebracht dan passend is.
4 De basisschool
Het kind ontdekt dat het veel tijd mag doorbrengen op een andere plek dan thuis. Vijf dagen per week is een ander intensief bezig om het lerende kind te begeleiden. Weliswaar in nauw contact met de ouders, maar de hoofdrol in de begeleiding ligt niet langer thuis maar op school.
Groei: het kind ervaart dat ouders trots zijn op de ontwikkelingen op school. Ze genieten ervan dat het kind leert lezen en schrijven, en ze spreken hun waardering uit voor het kind en de meester of juf. Bovendien ziet het kind dat de ouders en de leerkracht elkaar opzoeken als er vragen zijn die beantwoord moeten worden om de ontwikkeling van het kind te optimaliseren.
Belemmering: het kind ervaart dat ouders hun kind met tegenzin naar school brengen, dat ouders corrigerend reageren op uitspraken van de juf of dat ouders er niet zijn als hulpbron in de overgang van veel thuis naar veel op school.
5 De zwemles
Het kind krijgt een deskundige toegewezen voor een specifiek thema, zoals leren zwemmen of leren voetballen. Het kind merkt dat er op specifieke terreinen anderen deskundiger zijn dan de ouders.
Groei: het kind ervaart dat de ouders vol bewondering naar hun lerende kind én de coach kijken
Belemmering: het kind ervaart dat de ouders niet durven loslaten en vanaf het raam vol angst kijken naar het proces.
6 De middelbare school
Het kind gaat weer een stap verder weg van huis. Het maakt kennis met een groter aantal leeftijdsgenoten en met veel volwassenen die een bepaalde blik op het leven hebben. Het gaat steeds meer op eigen benen staan.
Groei: het kind ervaart dat de ouders steeds meer ruimte geven. Op de achtergrond zijn de ouders beschikbaar voor hulp, maar de hulp wordt alleen geboden als het kind er echt niet zelf uit kan komen.
Belemmering: het kind ervaart dat de ouders nog niet klaar zijn om het kind los te laten. Op alle fronten bieden ze begeleiding die in feite niet nodig is. Ouders brengen het kind naar school, maken het huiswerk, lossen conflicten op voor het kind, etc.
7 Examen
Het kind gaat zich dit jaar voorbereiden op de grootste sprong in het diepe: de sprong naar zelfstandigheid. Het diploma biedt de toegang tot het mbo, hbo of wo. Het kind kan met dat diploma een keuze gaan maken richting een ontwikkeling waar het vanuit eigen autonomie naartoe werkt.
Groei: ouders genieten van de sprong. Ze kijken vanaf de tribune mee en klappen voor de successen. Ze coachen alleen als er serieuze beren op de weg staan, maar leren het kind die beren zelf te verjagen.
Belemmering: ouders kijken zenuwachtig toe, vragen voortdurend of het kind wel genoeg gedaan heeft, zitten uren huiswerkbegeleiding te geven, sturen het kind naar de zomerschool, winteracademie en de buurman die wél goed is in wiskunde. Op die manier ervaart het kind voortdurend: ik kan het alleen als ik geholpen word.
In dit artikel onderzocht ik hoe je een kind tussen thuis en school zo goed mogelijk kunt begeleiden. In de cirkel van vertrouwen lukt het om het kind te helpen als het nodig is, los te laten als het past bij de leeftijd en beschikbaar te zijn als baken op het moment dat het explorerende kind op weg naar zelfstandigheid bij je terugkomt om om hulp te vragen. In die betrouwbare situatie leert het kind, met vallen en opstaan, om een unieke persoonlijkheid te ontwikkelen. Het kind leert dat het iets kan, dat het iets mag doen en dat het mag falen om beter te worden. Het leert dat elke sprong een stap op weg is naar je diepste zijn.
Tot slot: bij welke sprong op jouw levenspad was er geen balans tussen vasthouden en loslaten? Wat ga jij vandaag doen om de sprong alsnog te wagen?
Ivo Mijland is onderwijsauteur en coach.